Hier ligt het dan, het land. Hier wordt het geboren, uit baren die breken op nat zand, af en aan. En de dag breekt alleen maar aan.
Het strand loopt op, het zand wordt mul en droog. Baby's mogen er zacht vallen, hun moeders zonnen met ingegraven tenen in de ochtendroze bries. Gedachteloos geschapen wolken doorbreken het blauw.
Het land, het land loopt door, het aangewaaide duin in met helmgras en kuilen om uit te kruipen, waar het ruisen van de zee ineens verstillen kan tot alleen nog kieuwende meeuwen.
Voorbij de duinen begint het land pas goed te lopen. Het strekt zich, spreidt zich uit over vlakten, weiden, wegen en kanalen. Het danst de melodie van pastoralen en richt zich naar het ritme van bedrijfsterreinen; het schoolt bij op banken in verweesde rivierbochten, knaagt aan de boom van wijsheid en neemt de cultuur van oude akkers in zich op. Het voelt zich groeien in wijsheid en aren.
Nog jong is het land wanneer het, verder landinwaarts, landschap wordt dat in beweging raakt, waar heuvels aarden, steden kiemen, wateren wassen, wegen vertakken, torens schieten en neringen bloeien. Het zoekt kansen en maakt plannen. Constructief en kritisch, planmatig en gedreven, betrokken en bedachtzaam engageert het zich in traditie, waarden en ambitie; het neemt ongebreideld zijn volwassen vormen aan. Heuvels worden hoger, forten bouder, kathedralen rijziger.
Tot, scherp in het hoge middaglicht, de autarkische bergen oprijzen. Elke top is de belofte van de volgende, elke kloof markeert de opgang, dalen voeren puin af van de immer schurende vooruitgang. Nog hoger gaat het, trotse rotsen gestold uit hete lava, ongenaakbaar graniet steunend op zijn paleocene fundamenten. Majesteitelijk is het land hier, massief, zelfverzekerd en rustgevend.
En kwetsbaar. Op de pieken scheert wind die snijden kan. Lawines belagen de nog zo sterk gelegde dammen. Gletsjers trekken nieuwe scheuren. Daartegen dacht het land bondgenoten te hebben: water en wind, bossen en vuur, en vooral de tijd.
De tijd die soms ontbreekt. Want het is avond geworden en het land gaat eindelijk zitten. Het schudt zijn landerigheid van zich af en bant alle gedachten waaraan het het land heeft. Het ziet het mooie lauwe licht der ondergaande zon. De schaduwen van het verleden vallen achter zijn rug gerieflijk de andere kant op, maar wat het dan wel voor zich ziet, dat begrijpt het land nog even niet, noch weet het welk nieuw land het ervan maken zal, van hier tot aan de verre zee.
Die zee is nog veraf, maar het land weet dat ooit daar zijn bestemming ligt, waar het langs de waterlijn zal lopen en jonge moeders zien, waar baby's kruipen en golven ruisend breken, af en aan.
Op een dag. Want elke dag breekt alleen maar aan.