Toen ik zo langzamerhand volwassen moest gaan worden, ik zal een jaar of drie geweest zijn, leerden mijn ouders me dat er in de maan een mannetje zat, Janneke genaamd. Bij volle maan kun je makkelijk zijn ronde gezichtje zien dat ons aankijkt. Dat klopt natuurlijk niet. Het mannetje kijkt dan in tegenlicht tegen de nachtkant van de aarde aan. Hij kan beter bij nieuwe maan kijken, dan is er tenminste iets te zien. Wat?
Honderdduizenden jaren lang zag het mannetje hetzelfde: hoe de wolken over blauwe zeeën schoven, over groene continenten, witte polen en grijze massieven. De aarde bestond uit water, lucht, bergen en bossen. Dieren heeft Janneke op die afstand nooit gezien. Hij weet natuurlijk dat ze bestaan, hij heeft zijn bronnen. De beestjes leefden onder het groen en in het blauw en altijd in het klein. Een van die beestjes, de mens, groeide in jaren en verstand: van homo habilis, over erectus tot sapiens. Dat wil zeggen dat hij eerst handig was, later rechtop ging lopen en zich vervolgens verstandig ging vinden. Zo verstandig dat hij de wereld verbeterde. Die verbetering kan het mannetje zien: het groen wordt grijs, het wit smelt weg, blauw vergrauwt en grijs blijft grijs.
Janneke Maan, die heel oud is, bijna zo oud als aarde en zon, denkt met nostalgie aan de vorige keer dat hij de wereld zag verkleuren. Ongeveer twee en een half miljard jaar geleden veroverden de planten land en zee; ze verzadigden de atmosfeer met hun uitlaatgas, zuurstof. De continenten werden groen van de plantengroei, en de aarde heeft zich langzaam, heel langzaam aangepast. Bijna een miljard jaar heeft de planeet erover gezet om te stabiliseren in een nieuw ecosysteem dat steunt op de koolstofcyclus, aangedreven door de motor van de fotosynthese.
Een maanse kijk op de aarde (foto Apollo 8, dec 1968; NASA/NSSDC)
|
En nu gebeurt er eindelijk nog eens iets, denkt Janneke in zijn luchtledige observatiepost. Eindelijk een nieuw ecosysteem. Deze keer is de revolutionaire kracht niet de plantengroei, maar de mens; niet de individuele exemplaren van de mens (die lopen alleen hun genen achterna), zelfs niet de volkeren, maar het mensdom in zijn geheel, de genenvijver van homo sapiens. En de motor die de verandering drijft is deze keer het menselijke verstand, dat natuurwetten, grondstoffen en energie voor zijn kar spant. Welk evenwicht het superieure menselijke brein nastreeft, dat kan Janneke Maan niet bevroeden. Hij weet dat hij zal moeten wachten tot het nieuwe systeem zich stabiliseert.
Wat hij nu ziet, zijn de eerste symptomen van een proces dat zich over duizenden jaren voltrekt, dacht hij eerst, omdat hij die schaal van een miljard jaar in zijn hoofd had, maar deze keer gaat alles veel sneller. Hoeveel sneller? Dat heeft Janneke even doorgerekend met alle input die hij kon vinden: grafieken van olieverbruik, koolzuur-uitstoot, bevolkingsaanwas, radioactief verval... en hij komt uit op, afgerond, een miljoen keer sneller dan de vorige keer. Knap toch, denkt hij, dat die mens dat zo snel kan regelen. Wat daar niet allemaal voor nodig is: klimaatverandering, opstoken van fossiele brandstoffen, wereldwijde proliferatie van plastic, blootleggen van poolkappen, verzuren van de oceanen. Maar de merkwaardigste prestatie is toch dat de mens zich in staat acht zijn eigen genetische constructie op een paar honderd jaar drastisch te veranderen. Tenminste, dat is wat het mannetje verwacht. Maar misschien ziet hij dat fout, misschien legt de mens zich gewoon toe op uitsterven. Dat zou jammer zijn, want dan slaat de motor van de verandering snel weer af. Alle moeite voor niets.