|
Elk jaar weer dat fatale moment waarop de missiekalenders de klas werden binnengedragen. We kregen allemaal een pakje van tien mee naar huis, om deur aan deur te verkopen, straat aan straat, of anderszins, want het maakte niet uit hoe we ze gesleten kregen, slijten moesten we. Drie, het aantal dat mijn ouders op mijn aanvankelijke aandringen en uiteindelijke afdreigen bereid waren zelf af te nemen (ze hadden nóg vier schoolgaande kinderen), drie dus, was een onoorbaar getal waarmee ik bij de klasseleraar niet aan moest komen zetten. Dus trok ik mijn petje over mijn krullen en in korte broek de kille straat op. Huis aan huis werden mijn flaporen roder en de prijs van de Pro-Apostoliskalender gĂȘnanter. Op de obligate neen-smoezen stotterde ik deur aan deur een killere dankuwel tot mijn oren op ultraviolet stonden, kracht puttend uit de hoop dat er in het volgende huis niemand thuis zou zijn, iedereen met vakantie, de hele straat uitgestorven zoals in dat boek van die jongen die plotseling alleen was op de wereld doordat er een gifwolk was voorbijgetrokken precies op het moment dat hij geprobeerd had twee minuten onder water te blijven. Eén keer heb ik één kalender verkocht aan madame De Bie, die in ruil vroeg dat ik 's avonds een vaderons zou bidden voor haar zielenheil. Ik wist niet eens wat een vaderons was (dat is een Onze Vader, zei mijn moeder, maar een ander gebedje telt ook). De hemelvaart van madame De Bie is daardoor met mijn gebeden bekostigd. Ik denk nog vaak devoot aan haar. Wat is bidden anders.
De leraar hield dagelijks de stand bij, luidop. Er bleken nog sukkeltjes te bestaan als ik, bleke jongens die niet goed waren in schoonschrift en rekenen, die al eens gesignaleerd waren terwijl ze op straat speelden, in vuile achteraf-straten nog wel. Maar, gelukkig voor onze welvaartstaat waren er vooral opvallend knappe jongens die later, als ze al niet zelf missionaris zouden worden, dan toch ingenieur of dokter; jongens die om de andere dag de verkoop van een tiental exemplaren rapporteerden. Eén jongen liep zelfs in de honderden - een prestatie die een weldenkend mens verdacht kan vinden, maar de paters waren intelligent genoeg om zijn maffiose blik niet te herkennen en hem elk jaar weer op de proclamatie een eervolle vermelding te geven voor zijn bijdrage aan de bekeringsijver in de Missies.
Die praktijk heeft de basis gelegd van mijn afkeer van elke sociaal verplichte colportage. Ze heeft mij asociaal gemaakt, maatschappelijk onaangepast. Een obstinate recidivist ben ik geworden, want wie een trauma overleeft, meent sterker te staan. Ik neem graag de rol op mij van de zonderling die niet mee doet met het ritueel, in de hoop anderen te beschermen die zich conformeren en het ondertussen besterven.
Dat is Mijn Missie.
Wat ik nog wou zeggen: op 7 december 2013 zingen we een heerlijk concert. Zoek maar uit hoe u binnen raakt. Bij mij kunt u geen kaarten krijgen. Maar u mag voor mijn zielenheil bidden.